Ontstaan van Sonsbeek
Men noemt Sonsbeek ‘de parel in de Veluwezoom’. Tijdens de voorlaatste ijstijd kreeg het Veluwemassief in grote lijnen de vorm die wij nu kennen. Grote ijsmassa’s plooiden het landschap in bevroren toestand. Later werd door de wind löss en dekzand op de hellingen afgezet. Zo ontstond er een rijk geschakeerd gebied met als levensader de Sint-Jansbeek, ook wel Molenbeek genoemd. Aan haar oevers stond eeuwenlang een tiental watermolens. Daar zijn er nu nog twee van over, waarvan er één tot op de dag van vandaag nog dienst doet als korenmolen: de monumentale Witte Watermolen.
Sommigen beweren dat de naam 'Sonsbeek' een verbastering is van 'Sint-Jansbeek'. Het is waarschijnlijker dat het park is genoemd naar de uit Duitsland afkomstige Anna van Sonsbeeck, die in het begin van de 17e eeuw een huis en een molen aan de beek bezat. Deze beek was vroeger vooral van economisch belang. Waar nu het park
zich uitstrekt, woonden toen molenaars en boeren in een grotendeels nog onontgonnen gebied. In de bossen werd gejaagd en op de heide graasden de schapen. De vele bomen die er nu staan, zijn voor het overgrote deel later aangeplant. De molenaars hadden stuwvijvers aangelegd, als waterreservoir voor de molens. Begin 19e eeuw werden deze in opdracht van baron van Heeckeren uitgegraven tot siervijvers. Overal waar nu een waterval is, heeft ooit een watermolen gestaan.
(tekst ontleend van website: http://www.bezoekerscentrumsonsbeek.nl/)